Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2941

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606824/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een voorwaarde behorende bij het op 8 november 1996 genomen besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde afgewezen.


Uitspraak

200606824/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Cranendonk, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een voorwaarde behorende bij het op 8 november 1996 genomen besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde afgewezen. Bij besluit van 9 augustus 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 15 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 februari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en [deskundige]. en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck, vertegenwoordigd door A. Hoelen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 8 november 1996 heeft verweerder op verzoek van burgemeester en wethouders van Maarheeze, thans Cranendonk (hierna: het college) voor de aanwezige woningen in het bestemmingsplan "De Neerlanden" te Maarheeze, waaronder de woning van appellanten, hogere grenswaarden, als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder, vastgesteld vanwege de nieuw aan te leggen Schimmelstraat. Verweerder heeft aan dit besluit onder meer de voorwaarde verbonden dat "de gemeente er voor zorg dient te dragen dat het geluidniveau in de woningen niet meer bedraagt dan 35 dB(A)" en dat "deze maatregelen zijn getroffen voordat de weg wordt opengesteld".    Bij brief van 17 december 2004 hebben appellanten verweerder verzocht het college een last onder dwangsom op te leggen wegens het niet voldoen aan voormelde voorwaarde. 2.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat de Schimmelstraat was aangelegd en ten tijde van het verzoek tot handhaving reeds geruime tijd als weg was opengesteld. Tevens staat vast dat deze straat ten tijde van het bestreden besluit als weg in gebruik was en dat die situatie onverkort voortduurt. In geschil is evenwel of bij openstelling van de Schimmelstraat aan de hiervoor aangeduide voorwaarde was voldaan en eveneens of ten tijde van het bestreden besluit het geluidniveau in de woning van appellanten niet meer bedroeg dan 35 dB(A).     2.3.    De Afdeling overweegt dat de voorwaarde is vastgesteld met toepassing van artikel 86 van de Wet geluidhinder. Ingevolge dit artikel kan bij toepassing van artikel 83 de gelding van een daarbij vastgestelde waarde aan voorwaarden worden verbonden. Dergelijke voorwaarden hebben niet het karakter van een verplichting. Het niet vervullen van de voorwaarde is dan ook geen overtreding waartegen met bestuurlijke handhavingsmiddelen kan worden opgetreden. In het midden kan derhalve blijven of in het onderhavige geval de nodige maatregelen waren getroffen voordat de weg werd opengesteld.    Reeds daarom heeft verweerder het verzoek om bestuursrechtelijke handhaving van de voorwaarde - zij het op andere gronden - terecht afgewezen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.     2.4.    Het beroep is ongegrond. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van der Zijpp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 262-468.